Welkom op de nieuwe site van Piet Berkhout

Is een landbouwakkoord de oplossing voor de impasse in de landbouw (december 2021)?

De landbouwsector staat voor een grote opgave waarbij alle betrokkenen elkaar nodig hebben. Er wordt veel van boeren en tuinders gevraagd, terwijl zij al met sterk veranderende regelgeving worden geconfronteerd. Vooral het stikstofdossier heeft de boel op scherp gezet. De verhoudingen tussen boer, overheid en groepen uit de samenleving zijn gepolariseerd. Zo’n impasse is contraproductief en heeft ook de collectiviteit binnen de sector aangetast.

De Sociaal Economische Raad (SER) concludeerde dat er actie moet worden ondernomen voor een transitie naar een landbouw die niet alleen economisch en ecologisch is, maar ook sociaal duurzaam. De SER meent dat een landbouwakkoord helpt om een langjarig, voorspelbaar en coherent beleid te formuleren dat bijdraagt aan herstel van vertrouwen. Daarbij dient sprake te zijn van een integraal en breed akkoord waarin veranderingen concreet worden uitgewerkt. Het primaat ligt volgens de SER bij de overheid, waarbij deze echter nadrukkelijk tot een breed gedragen akkoord moet komen met alle betrokken partijen: boeren, tuinders, toeleverende en verwerkende industrie, foodservice en retail. Zonder een gezamenlijke aanpak komen we er niet.

We moeten daarbij onderkennen dat deze transitie tijd vraagt, net als in de periode Mansholt. En dat dit niet alleen voor de landbouw geldt, maar voor alle sectoren die verantwoordelijkheid dragen bij het tegengaan van klimaatverandering en die een bijdrage kunnen leveren aan de transitie naar een circulaire economie. Bedrijven, overheden, markten en niet in de laatste plaats consumenten zullen zich moeten aanpassen. Misschien is de meest remmende factor wel dat wij mensen nogal gericht zijn op de korte termijn en niet zo dol zijn op verandering.

Waarom is verduurzaming zo lastig?
We moeten de negatieve gevolgen van productie en consumptie op het milieu samen verlagen. Dat vraagt in het geval van voedsel om aanpassingen die de gehele keten raken. Wanneer boeren en tuinders hun productiewijze verder verduurzamen, nemen hun kosten toe; zij moeten hiervoor gecompenseerd worden, want hun inkomen laat immers niet toe dat ze die kosten zelf dragen. In het ideale geval komt deze vergoeding uit de markt via eerlijke prijzen. Gelukkig werkt deze koninklijke route steeds vaker en nemen retailers daarbij steeds vaker de regie.

Helaas zijn markten imperfect en worden prijzen vaak internationaal bepaald, ook voor boeren en tuinders die onderdeel zijn van een lokale afzetketen. In dat geval zal de samenleving de extra kosten of inspanningen van verdere verduurzaming op andere wijze moeten compenseren. Dat vraagt om draagvlak bij burgers en politiek, op alle niveaus: de regio, Nederland en de Europese Unie. En het vraagt om bescherming tegen concurrentie van producenten uit landen die weinig of geen werk maken van de transitie. Welke eisen stellen we als Europese Unie aan de producten die we invoeren? Importeren we bijvoorbeeld nog Chinees staal gemaakt met behulp van verouderde steenkoolcentrales, of ei-producten van legbatterijhennen uit India? Het oplossen van deze lastige geopolitieke vraagstukken is cruciaal om een succesvolle draai te maken naar een meer duurzame Europese samenleving.

Wat is belangrijk voor een goed landbouwakkoord?
Een goed landbouwakkoord bevat heldere doelen die gezamenlijk en voor de langere duur worden nagestreefd. Daarbij dient echter het perspectief van boeren en tuinders centraal te staan. Het akkoord moet hen voldoende duidelijkheid geven om met vertrouwen langjarige investeringsbeslissingen te kunnen nemen. De huidige onzekerheid die nu bijvoorbeeld leeft als gevolg van het stikstofbeleid zet een stevige rem op de ontwikkeling van bedrijven in de agrarische sector.

Een goed landbouwakkoord vraagt ook om bereidheid van alle betrokken partijen om zich eraan te verbinden. Het is dus belangrijk dat alle vertegenwoordigers over legitimiteit en mandaat bij de achterban beschikken. Zij willen immers tot gezamenlijke afspraken komen en ook de verantwoordelijkheid nemen om deze uit te voeren.

Een ander belangrijk punt is dat bij het opstellen van een akkoord gedegen kennis van de sector wordt benut. De samenhang en afhankelijkheid is groot en de afspraken moeten rekening houden met deze complexiteit. Een te snelle afbouw van chemie vergroot bijvoorbeeld de kans op misoogsten. De transitie van kooi- naar scharrelkippen was goed voor de kip maar deed de fijnstofemissies toenemen. De betrokkenen ontkomen er dus niet aan om concrete transitiepaden uit te werken en deze integraal te benaderen. Om bijvoorbeeld de transitie naar de circulaire economie te versnellen, moet belemmerende wetgeving overboord, innovatie worden gestimuleerd en nog niet winstgevende verdienmodellen of experimenten tijdelijk worden ondersteund. Een stevig akkoord versterkt het vertrouwen in de toekomst en geeft richting aan innovatie.

Innovatie is van belang en draagt samen met ondernemerschap bij aan het bereiken van doelen. De kennis van boeren, tuinders, bedrijven en instellingen is daarbij onmisbaar.

Goede monitoring van de te behalen doelen is eveneens belangrijk, net zoals het vieren van de behaalde successen. Dat schept vertrouwen. De aanpak bij de reductie van het gebruik van diergeneesmiddelen vind ik een goed voorbeeld hoe effectief dit kan werken. Tot slot is het belangrijk om oog te hebben voor regionale verschillen en de variëteit in bedrijfstypen. Gebruik deze verschillen en zet ondernemers in hun kracht; dat vergroot de kans om gezamenlijk de beoogde doelen te halen.

N.B.: Bovenstaande artikel is geschreven door Ir. Pierre Berntsen, directeur Agrarische Bedrijven ABN AMRO Bank



Melkveehouderij anno 2030

In 2030 zijn er nog 10.660 melkveebedrijven. Een deel van de veehouders is verzekerd van een plek,
voor anderen moet er nog wat gebeuren. Een scherpe kritieke melkprijs is een belangrijke voorwaarde.
In opdracht van Friesland Campina onderzocht Wageningen Economic Research (WER), hoe de
melkveehouderij er in 2030 uit kan zien. In het basisscenario van WER telt de sector nog 10.660
melkveebedrijven. Dat is een scenario bij voortzetting van het huidige beleid en gedrag. Vergeleken
met 2018 betekent dat een afname van 33%. Ook is een aantal varianten doorgerekend die een iets
andere uitkomst geven.
Nog 10.660 bedrijven in 2030
Dat is 33% minder dan in 2018. Bij 41% van de stoppers is leeftijd en/of ontbreken van een opvolger
de belangrijkste reden. Bij 57% speelt tevens onvoldoende financiële armslag. De economie is ook bij
de blijvers een moeilijk punt. Slechts 27% heeft voldoende resultaat om alle benodigde aflossingen
en vervangingsinvesteringen te doen.
Er zijn veel factoren die van invloed zijn hoe het aantal bedrijven de komende jaren zal ontwikkelen.
Als de melkprijs hoger uitvalt dan begroot, bedrijven technisch beter presteren en meer
productieruimte hebben, komt het aantal bedrijven boven de 12.000 uit. Vallen deze juist negatief
uit, dan zullen er in 2030 nog slechts 9.000 bedrijven zijn.

Minder koeien, grotere melkplas
Het aantal koeien daalt van 1,61 miljoen in 2018 naar 1,48 miljoen in 2030. De totale melkplas groeit
met 4% tot 14,58 miljard kilo melk ten opzichte van 2018. Dat komt door een stijgende
melkproductie per koe.
Het gemiddelde bedrijf telt over 10 jaar 139 koeien tegenover 101 in 2018. Meer dan de helft van de
bedrijven (56%) heeft in 2030 meer dan 140 koeien. De intensiteit bedraagt straks 1,98 koeien per
hectare. Die was in 2018 nog 1,85 koeien per hectare.

Onzekerheid over toekomst
Van de huidige melkveehouders is een deel redelijk zeker van een plaats; voor anderen is dat dus
lang niet zeker. Weer anderen weten al dat ze binnen tien jaar stoppen en hebben al een exit-
strategie. Vooral voor ondernemers uit de tweede categorie staat er veel op het spel; wel de ambitie
hebben om door te gaan maar geen zekerheid.
In het rapport wordt ook de impact van andere melkprijzen en technische resultaten doorgerekend
naar het aantal extra bedrijven dat er in 2030 nog is. Als de melkprijs 2 cent hoger ligt dan in de
basissituatie, blijven er bijvoorbeeld 1.328 stuks extra over. Betere technische resultaten leiden tot
600 extra bedrijven. Voor elke € 10.000 jaarlijks minder geld uit het bedrijf, stijgt het aantal bedrijven
met 1.238 stuks. Er zijn dus zeker mogelijkheden voor bedrijven in het twijfelgebied om bij de blijvers
te behoren.

Kritieke melkprijs
Alfons Beldman van WER is projectleider van het rapport. Hij geeft aan dat er geen pasklare
antwoorden zijn. “Maar in alle gevallen is een voldoende lage kritieke melkprijs een hele belangrijke
voorwaarde.” De kritieke melkprijs is de prijs die een bedrijf minimaal moet beuren om aan zijn
betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Ondernemers zouden moeten kijken naar drie aspecten:
• Hoe staat het bedrijf ervoor?
• Wat zijn je eigen ambities en competenties?
• Welke (on)mogelijkheden biedt de omgeving?

Medewerking van de Overheid is daarbij essentieel en dat is de afgelopen jaren te weinig gebeurd,
waardoor bedrijven niet weten welke kant ze op moeten.”

Te hoge kritieke melkprijs
Eén van de meest opvallende bevindingen is dat de groep die het financieel niet redt, groot is.
De veehouder met een te hoge kritieke melkprijs, van pakweg 33 tot 35 cent per kilo, melk moet zich
zorgen maken. Die groep is relatief groot en zal alle zeilen moeten bijzetten. Men redt het best een
hele tijd, maar ruimte voor grote investeringen ontbreekt.
Daarnaast is er een groep waar de kritieke melkprijs prima op orde is. Deze bedrijven bevinden zich
in het hele speelveld. Van gezinsbedrijven van gemiddelde omvang met een gunstige schuldenpositie
tot grotere bedrijven die investeren en groeien met sterke focus op rendement als leidraad.
Een gemeenschappelijkheid is dat ambities en capaciteiten van de ondernemer passen bij de
ontwikkeling van het bedrijf.
Veehouders die in 2030 nog ondernemer willen zijn moeten zich een spiegel voorhouden:
Waar staan we vandaag en hoe reëel is het om te veronderstellen dat we bij de blijvers horen? Een deel zal
met aanpassingen toch het bedrijf de goede kant op kunnen sturen, anderen doen er goed aan om
tijdig na te denken over een alternatieve strategie.

Hogere marge en rendement
Verandering is een zaak van de lange adem en het verdienmodel geeft door de relatief lage omzet
niet veel mogelijkheden om keuzes te maken. Het meest voor de hand liggend zijn daarom
veranderingen in de bedrijfsvoering die zorgen voor een hogere marge en rendement. Alles begint bij
een lage kostprijs. Dat geeft de mogelijkheid om investeringen te dragen met minder of geen vreemd
vermogen en om financiële risico’s op te vangen. Dit vraagt een gestructureerd plan om de kosten in
beeld te brengen. Daarnaast is ook de opbrengstprijs een vaak nog onderschat, maar niet te
verwaarlozen aspect.
Investeringen moeten ten dienste staan van lagere kosten of bijdragen aan een hogere opbrengst.
Dat is vooraf niet altijd goed in te schatten. Dat geldt ook voor het aan knoppen draaien van de
bedrijfsvoering: Een melkveebedrijf is een complex systeem waarbij een kleine verandering invloed
heeft op andere plaatsen. Met goede adviseurs zijn dit soort scenario’s wel in beeld te brengen;
garanties op succes zijn er nooit.

Lage kritieke melkprijs
• Analyseer de opbouw van de kritieke melkprijs. Verlaag variabele kosten zoals voor voer,
gezondheid en loonwerk. Investeer altijd met rendement in het achterhoofd.
• Optimaliseer saldogericht technische resultaten. Kosten gaan voor de baten uit, maar de baten
moeten op termijn groter zijn.
• Verhoog de productiviteit van de grond en daarmee de eigen ruwvoerproductie.
• Zoek samenwerking in de regio op het gebied van grondgebruik, ruwvoerproductie en
mestplaatsing.
• Verlaag financieringslasten. Denk aan verkoop van dure grond en terugkoop goedkope grond of
een erfpachtconstructie.
• Wees kritisch op privé-uitgaven. Gezinssamenstelling en leefpatroon zijn de twee belangrijkste
oorzaken van de verschillen.
Hogere opbrengsten
• Werk saldogericht aan hogere melkopbrengsten. Bepaal met adviseurs wat de prijs is voor het
verhogen van de productie per koe, hogere gehalten, toepassen van weidegang en/of deelname aan
een zuivelconcept.
• Verhoog de niet-melkopbrengsten. Een belangrijke daarbij is de post omzet en aanwas. Werk
daarvoor aan een hoge vruchtbaarheid en een lagere uitval van kalveren en koeien. Bekijk de
mogelijkheden van kruislingen. Bepaal de optimale vervanging en neem daar het uitbesteden van de
opfok van jongvee in mee.
• Bekijk de mogelijkheden van alternatieve opbrengsten of inkomsten, zoals
verbredingsactiviteiten, energieproductie of het leveren van groene diensten. Ook arbeid buiten het
bedrijf kan soms goed passen.

Ambitie en omgeving
• Benut de mogelijkheden die de locatie biedt. Een omgeving met veel natuurwaarden of toerisme
dichtbij geeft andere kansen dan een bedrijf midden in de polder, maar ook beperkingen.
• Bekijk alternatieve groeimogelijkheden, zoals een samenwerking aangaan met een stopper. Ook
zijn er alternatieve mogelijkheden om meer grond onder het bedrijf te krijgen, bijvoorbeeld met
pacht of een samenwerking.
• Overweeg verplaatsing van het bedrijf als de eigen ambitie en de locatie niet (meer) bij elkaar
passen. Meer ingrijpend is emigratie maar kan soms wel goed passen.
• Zoek (nieuwe) activiteiten die passen bij de eigen ambitie en competenties. Deze kunnen zowel
binnen als buiten de melkveehouderij liggen.

N.B.: Tekst en aanbevelingen deels overgenomen uit WER Rapport.

Contact

Kwarts 32
1703 XA Heerhugowaard
www.pietberkhout.nl

E info@pietberkhout.nl
T +31 (0)653 99 56 59
T +31 (0)72 53 171 93